De historische verbondenheid van de Oranje-Nassau’s met het koloniale verleden is groot. Waarom heeft het kabinet niet zelf het initiatief genomen dat verder te onderzoeken, vraagt Roel Janssen zich af.
De koning, de koningin en de kroonprinses maken een rondreis langs de voormalige Caribische koloniën van hun koninkrijk. De historische verbondenheid van het huis van Oranje-Nassau met het koloniale verleden is groot. Het is geen toeval dat in Brazilië, op Curaçao, Bonaire en Sint Eustatius, langs de West-Afrikaanse kust, de Amerikaanse oostkust en in Indonesië forten met de naam Oranje of Nassau (hebben) bestaan. „Er is geen twijfel mogelijk, de Oranjes waren door en door betrokken bij de koloniale geschiedenis”, zei historicus Gert Oostindie onlangs in een interview met de NOS.
Willem van Oranje hekelde in zijn rechtvaardiging van de afzwering van de koning van Spanje de Spaanse verovering van Amerika en de genocide op de inheemse bevolking in de Nieuwe Wereld. Maar zowel de ‘vader des vaderlands’ als zijn zonen Maurits en Frederik Hendrik verdienden grof geld aan de kaperbrieven die ze verstrekten. Van de buit die de Hollandse en Zeeuwse kaapvaart opleverde – goud, zilver en slaafgemaakten op vijandige Spaanse en Portugese galjoenen – ging tien procent naar de prinsen van Oranje.
Graaf Johan Maurits van Nassau-Siegen, achterneef van Maurits en Frederik Hendrik, was van 1637-1644 gouverneur namens de West-Indische Compagnie van de kortstondige Nederlandse kolonie in Noordoost-Brazilië. Hij stond bekend als ‘humanistische prins in de tropen’, omdat hij godsdienstvrijheid aan katholieke en joodse Portugese kolonisten toestond en zich liet omringen met kunstenaars en wetenschappers.
De Braziliaanse kolonie draaide op suikerriet en slavernij. Vanuit zijn paleis Vrijburg in ‘Mauritsstad’ (tegenwoordig Recife) gaf Johan Maurits opdracht voor de verovering van handelsposten langs de Afrikaanse kust om de trans-Atlantische slavenhandel van de WIC te bevorderen.
Johan Maurits behoorde tot een verarmde tak van de Nassau’s. Als gouverneur van de Braziliaanse kolonie bezat hij slaven en in 1642 ontving hij van de koning van Congo tweehonderd slaafgemaakten, die hij verkocht aan de WIC. Als een vermogend man keerde hij terug uit Brazilië en liet in Den Haag het Mauritshuis bouwen.
In de achttiende eeuw waren de erfstadhouders Willem IV en V ‘opperbewindhebbers’ van de Verenigde Oost-Indische Compagnie en van de WIC. Ze verdienden hier goed aan. Willem V liet zich in het bestuur vertegenwoordigen door Thomas Hope, in die tijd de machtigste bankier van Amsterdam. Hij maakte een einde aan de ruzies over het Zeeuwse handelsmonopolie op de koloniën ten westen van Suriname en stelde die open voor Amsterdamse kooplieden.
Verpauperd
Na de vierde Engelse oorlog en de Franse tijd had Nederland veel van zijn koloniale invloed verloren. De handel was stilgevallen, het land verpauperd. Koning Willem I, die in 1813 tot soeverein vorst was uitgeroepen, nam het herstel ter hand. In 1824 richtte hij de Nederlandsche Handel-Maatschappij op met zichzelf als grootaandeelhouder. De NHM, die op gezag van de koning een jaarlijks dividend van 4,5 procent uitkeerde, kreeg het monopolie op de Aziatische opiumhandel en introduceerde het ‘cultuurstelsel’ in Indië. Inheemse boeren waren gedwongen twintig procent van hun oogst af te staan aan de NHM. Vervolgens plunderde de koning de NHM zodanig dat in 1840 zowel de Staat der Nederlanden als de NHM bankroet dreigden te gaan.
Vier jaar na de NHM richtte de koning de West-Indische Maatschappij op, opnieuw met zichzelf als grootaandeelhouder en een gegarandeerd dividend. Curaçao zou de draaischijf worden van de handel met de pas onafhankelijk geworden Midden- en Zuid-Amerikaanse landen. Nog ambitieuzer was het plan van de koning om een kanaal door Nicaragua aan te leggen. Ingenieurs en landmeters werden vooruit gestuurd om een Hollandse verbinding tussen de Caribische Zee en de Stille Oceaan te verwezenlijken. Het utopische project liep op niets uit en de WIM werd na jaren van noodlijdend bestaan opgeheven in het jaar van de afschaffing van de slavernij in Suriname en de Caribische koloniën.
Strapatsen van voorouders
Eind vorig jaar kondigde koning Willem-Alexander aan dat hij opdracht had gegeven tot onderzoek naar de rol van het huis Oranje-Nassau in de koloniale geschiedenis. Het onderzoek zal worden uitgevoerd onder leiding van Gert Oostindie, oud-hoogleraar koloniale en post-koloniale geschiedenis van de universiteit van Leiden. Oostindie staat bekend als een gedegen onderzoeker en hoe welkom dit onderzoek ook is, het initiatief had niet door het Koninklijk Huis, maar door het kabinet moeten worden genomen. Nu laat de koning op eigen kosten zijn koloniale familieverleden onderzoeken, terwijl de ministers voor de uitkomsten verantwoordelijk zijn.
Het Koninklijk Huis kan wel andere stappen ondernemen. Om te beginnen openheid over het aandeel van koloniale inkomsten in de opbouw van het vermogen van de Oranjes sinds prins Willem Frederik in 1813 berooid aan land kwam op het strand van Scheveningen. En daarnaast over de koloniale herkomst van kunstschatten in de diverse paleizen.
Het verleden laat zich niet uitwissen, ook niet het koloniale verleden van de Oranjes. Des te belangrijker dit in alle openbaarheid ter discussie te stellen. Niet om achteraf te oordelen over strapatsen van voorouders van de vorst, maar om met het morele gezag van het koningschap stelling te nemen door zich uit te spreken over hedendaagse discriminatie en bedrijven aan te spreken op hun verantwoordelijkheden voor productieketens overzee. Daarmee kunnen de koning, de koningin en de kroonprinses na terugkeer uit de Caribische rijksdelen direct een begin maken.
Dit artikel is verschenen op 7 februari 2023 in NRC. Lees het artikel hier.
Illustratie: Hajo